In het hedendaagse gewelddadige Colombia moet een weesjongen zien te overleven.
Kom, we zijn laat, zei ze. We namen Caracas, sloegen de Calle Veintiséis in en zochten de ingang van het congrescentrum. Roberta stopte de brommer, keek op haar horloge, pakte de foto die ze had gekregen en ging staan wachten. Zodra die vent naar buiten komt, wijs ik hem aan en
schiet jij je wapen leeg, beval ze. Oké, zei ik, en ik omklemde de revolver die ik onder mijn jas verborgen hield. Daar heb je hem, dat is hem, zei Roberta, en ik zag Memo op ons af komen. Hij was flink aangekomen en had dezelfde corrupte kop als alle vakbondsmensen die het lang maken in Colombia, maar het was hem. Laat hem wat dichterbij komen, zei Roberta, en ze startte de brommer. Ik hief mijn revolver op. Schieten! Schieten! schreeuwde Roberta. Ik keek naar Memo en dacht terug aan de keren dat hij me had geholpen, ik dacht aan Cristinita, ik dacht aan El
Pollo en aan Zulma en Memo's kinderen, en ik was niet in staat de trekker over te halen. Roberta trok haar revolver en richtte, maar Memo's bodyguards waren al op hun hoede en begonnen op ons te schieten. Ik liet mijn revolver vallen en zette het op een lopen. Ik hoorde alleen maar knallen en nog eens knallen, ik rende en zag een hoop mensen maar niet hun gezichten, ik zag alleen maar auto's die in de weg stonden en ik hoorde nog meer schoten en motoren en ik rende, ik rende, zo hard als ik kon